Geletterde leken gebruikten in de late middeleeuwen volop getijdenboeken voor hun devotie. Een vast onderdeel betreft het dodenofficie (Officium Defunctorum). Deze gebeden en psalmen werden ingezet ter bevordering van het zielenheil van de overledenen. Leken raadpleegden het dodenofficie in de kerk tijdens begrafenissen maar ook thuis voor privé-devotie. De katholieke kerk spoorde aan tot een dagelijkse lezing. Zij beschouwde het bidden van het dodenofficie als één van de efficiëntste manieren om de verblijfsperiode van de overledenen in het vagevuur te beperken.
Dit Latijnse handschriftfragment bevat een restant van het dodenofficie. Het vraagt Jezus Christus om de ziel van de overledenen te verwelkomen in de hemel en haar op te nemen in de wederopstanding tijdens het Laatste Oordeel.
Miniatuur met psalm 116
Soms illustreerden miniaturen het dodenofficie. De meest voorkomende afbeeldingen zijn de teraardebestelling en monniken die het Officium Defunctorumlezen. Ook tonen getijdenboeken regelmatig de bevrijding van de ziel uit het vagevuur. Andere thema's betreffen de sterfbedscene, het Laatste Oordeel en de opwekking van Lazarus. De hel komt echter zelden voor. De hier getoonde miniatuur illustreert een Latijns getijdenboek uit de vijftiende eeuw. Het skelet representeert de dood die een man achtervolgt.
De vijftiende-eeuwse tekst bevat de eerste negen regels van psalm 116. De psalmdichter uit grote opluchting voor het overleven van een dodelijk gevaar, dat hem pijn en angst veroorzaakte. Maar God luisterde naar zijn hulpkreten en redde hem van de dood. De psalm dankt de Almachtige Vader voor Zijn barmhartigheid.