In het midden van de 16de eeuw verzamelde de Bask Ignatius van Loyola (1491-1556) aanhangers rond zich, die zichzelf volgelingen van Jezus noemden. In 1540 werd de oprichting van deze nieuwe religieuze orde goedgekeurd door paus Paulus III. De stichting van de Sociëteit van Jezus, ook bekend als de jezuïetenorde, werd daarmee een realiteit. De leden legden zich voornamelijk toe op prediking, missionering, onderwijs en de toediening van sacramenten. Deze religieuze activiteiten waren noodzakelijk volgens Ignatius, aangezien deze orde zich ontwikkelde in een tijd waarin de katholieke kerk onder druk stond.
De sociëteit kende een enorme groei in de eerste decennia na de oprichting. In 1556 telde de orde al meer dan duizend leden. Toch stootten de jezuïeten veelal op plaatselijk verzet. De lokale stadsbesturen verachtten hun religieuze activiteiten en de religieuze leiders zagen hen als overbodige concurrentie. Deze weerstand was ook aanwezig in de Lage Landen, waar ze zich aanvankelijk vestigden in Leuven, Doornik en Antwerpen.
De moeizame opgang van de jezuïeten in Antwerpen
Het klimaat in Antwerpen was ongunstig voor de predikingsacties van de toenmalig aanwezige jezuïetenpaters. In 1578 werden de jezuïeten namelijk verbannen door het Antwerpse stadsbestuur. Het stadsbestuur gaf hun steun aan Willem van Oranje (1533-1584). Hij was de leider van de opstandige beweging tegen het Spaanse gezag in de Nederlanden. De jezuïeten werden immers beschouwd als handlagers van het Spaanse gezag. Hierdoor vluchtten vele jezuïeten naar Keulen, waar ze zich aansloten bij hun Duitse ordegenoten.
De toenemende invloed van de jezuïeten na de val van Antwerpen
Na de capitulatie van het bezette Antwerpen lagen de kaarten voor de jezuïeten zeer gunstig. Het nieuw stadbestuur, samengesteld uit katholieken, en Alexander Farnese zetten zich volledig in voor het katholieke herstel van de stad. Hiervoor rekende Alexander Farnese op de steun van de jezuïetenorde. Zij zorgden in de eerste plaats voor de opleiding van leken en de strijd tegen ketterij. Mede door zijn steun keerden vele gevluchte jezuïeten uit Keulen terug naar Antwerpen. Zo nam het aantal jezuïeten in Antwerpen snel toe. Tijdens de eerste decennia van de 17de eeuw was hun ledenaantal maar liefst verzesvoudigd. Als Sociëteit van Jezus waren zij het sterkst vertegenwoordigd, naast de reguliere ordes in Antwerpen.
Het toenemend aantal jezuïeten benadrukte de invloed van de orde in de stad. Via onderwijs en prediking probeerden zij hun geloofspunten te verspreidden onder de Antwerpse bevolking. Zo stichtten zij in de 17de eeuw aan het huidige Hendrik Conscienceplein in Antwerpen een omvangrijk gebouwencomplex. Het plein was voorzien van een kloosterkerk, de zogenaamde Sint-Igantiuskerk, een professenhuis en de Mariasodaliteiten. Daarnaast richtten zij een jezuïetencollege op in Antwerpen, waar mannelijke adolescenten werden onderwezen volgens de grondslagen van het katholieke geloof. Verder begeleidden zij stedelijke kinderen in het catechismusonderricht en de zondagsscholen. De zondagsscholen waren bestemd voor armere kinderen, die geen lessen volgden omdat ze moesten werken of hun ouders weinig geld hadden. Hierbij maakten de jezuïeten gebruik van devotionele boeken met veel prenten voor wie niet (goed) kon lezen.